Littérature de jeunesse en néerlandais : Theo van Hoytema, Comment les oiseaux eurent un roi
(Hoe de Vogels ann een Koning kwamen.)
Chap. 1 : | Du temps où les oiseaux se parlaient |
---|---|
Chap. 2 : | Une curieuse proposition |
Chap. 3 : | La réaction des oiseaux |
Chap. 4 : | Comment choisir ? |
Chap. 5 : | Celui qui volera le plus haut |
Chap. 6 : | L'épreuve |
Chap. 7 : | La ruse rejetée |
Chap. 8 : | Celui qui ira le plus profond |
Chap. 9 : | Dans un trou de souris |
Chap. 10 : | Le veilleur de nuit |
Comment les oiseaux eurent un roi est un conte traditionnel qui a eu de multiples versions en occident et que l'on retrouve dans les Fables de Jataka.
La version de Theo van Hoytema est dans le domaine public : Hoe de Vogels ann een Koning kwamen et a été publiée à La Haye en 1892.
Elle s'adresse aux enfants et est illustrée avec beaucoup de finesse et de talent par ce spécialiste de l'art en ornithologie.
- Tapuscrit en cc-by-sa par Als33120
- Traduction en cc-by-sa par Odysseus.
Dix épisodes à lire :
- Écouter l'histoire en français :
- Regarder le diaporama en néerlandais :
S'informer sur les œuvres de Theo van Hoytema, sur Vikidia
D'autres versions du conte
Lire le texte d'origine en néerlandais : tapuscrit en cours de relecture
Hoe de Vogels ann een Koning kwamen
Hoe de Vogels ann een Koning kwamen.
eene Vogelgeschiedenis.
gevolgd naar een oude legende.
gettkend door Th. Van Hoytema.
Den Haag. 1892
Tibijna niet te gelooven maar t moet toch waar wezen, dat in zeer ouden tijd de Vogels door hun gezang spraken tot ieder, die er maar ooren voor had. Nu is dat heel anders wie begrijpt nu nog iets van hun gekwinkeleer en gepiep en gesjilp ? Mooi kan't soms wezen dat is waar, vooral wanneer een enkele solozanger nu endan zijn lied zingt.
Maar wie kan dan met woorden navertellen wat hijeigenlijk gehoord heeft ?
Vrij en vroolijk zwierven de vogels rond en wanneer ze soms al eens ruzie kregen en de een den ander op den kop wilde zitten, dan duurde het niet lang of de vrede en rust waren weer hersteld.
Vroolijker leven kan men zich moeielijk voortellen. Zelfs de zwarte vogels hadden plezier ; maar als men't I goed heeft, wil men't gewoonlijk niet we ten en men wil het dan altijd nog beter kerben. Zoo ook met de vogels.
De koekkoek kwam eensklaps op de gedachte, dat de vogels evenals de menschen een konig moesten hebben, en deelde aan de andere vogels dadelijkzijn voorstel mee.
Een paar duiven hoorde hem kalm aan. Een kraai knikte toestem mend eenige ganzen kwaakt en hun bijval uit een roerdomp, een ooievaar en een reiger dachten reeds dat zij koning waren, omdat ze zoo ang op één been konden staan.
Een ijsvogel vond zichzelf erg voornaam, omdat hij zulke mooie veeren had, en stak zijn kop hoog in de lucht. De anderen waaren het allen met de koekkoek eens ; behalve een paar kemphanen, die er eerst over moesten vechten, ende kievit, die er heelemaal niets van wilde hooren. Vrij had hij altijd geleefd en rondgezworven, vrij wilde hij sterven. Angstig zwierde hij heen en weer en riep : « 'K verlies't, K verlies't, Hij T Rok zich terug in eenzame streken, en liet zich niet graag meer met andere vogels in.
'T Voorstel werd dus aangenomen Maar wie moest er nu koningzijn, een groote ? Of een kleine ? Een mooie, of een leelijke ? Een met lange – of een met korte pooten ? 'T geval was uiterst moeielijk.
Vele sprekers voerden hierover het woord. Deftige zooals de ooievaar opgewonden zooals de kraai, vervelende zodals de gans, maar ook sierlijke zooals de nachtegaal.
En toen de Nachtegaal voorstelde : « Hij zij koning, die't hoogst vliegen kan » Toen begon een geschreeuw en eeen gepiep en gekras, weleen kwartier lang. Dat moest hoezee. Ja, Ja, beduiden, alles ter eere van de Nachtegaal. Een Kikvorsch, die in het groen zat riep. Nat, nat, hijzak de toekomst duister in, en vreesde dat er vele tranen zouden vergoten worden. Een kraai kraste kras : Hou je Goed Ook was er een heel kleine Vogel, die nog geen naam had, hij zei niets en daarom zei men ook niets tegen hem schreeuwers zijn altijd de baas.
Den voldenden morgen zoude wedstrijd plaats hebben !
Alle Vogels waren op een open plek bijeen.
Opeen gegeven teeken vloog de heele troep naar boven.
Die kleine vogels bleven spoedig acter en vielen vermoeid en afgemat weer op den grond.
De grooteren hielden het langer vol, maar geen die zoo snel en zoo krachtig en zoo hoog als de arend. Die vloog zoo hoog dat het scheen of hij even dezon goede morgen ging zeggen.
Toen hij zag, dat aller andere vogels voor hem moesten onderdoen, dacht hij – Waarom zou ik nog hooger vliegen, ik ben toch koning--, en daarna ging hij op zijn vleugels drijven om statig naar beneden te kunnen zweven.
Allen riepen ven beneden hem toe : « Gij moet onze koning zijn ! » Niemand is hooger gevlogen, dab gij !
« Behalve ik »: riep de vogel zonder naam, die zich in de veeren van den arend verborgen had ; « ik ben er ook nog ! »
Een dar hij niets moe was, vloog hij nog veel hooger dan de arend. Toen liet hij zich vallen en riep.
Met zün schelle stem : « Koning benik, koning ben ik. »
Gij onze koning ? Schreeuwdenen krasten de vogels nijdig ? Door list en bedrog zijt ge zoo hoog gevlogen. In hun woede maakten ze onmiddelijk een andere bepaling.
« Hü zou koning zün, die't diepst in den grond kon dringen ! »
Hoe woelden de haan en de hen om een gat in den grond te krijgen. Een ooievaar vond zich te deftif voor dwaze bepaling en ging er kalm bij liggen. PatrIJzen en Faisanten wroetten overal. 'T was een spektakel en gehaspel van belang. Een eend kwamer slecht af ze sprong in een diepte en verstuikte zich beide beenen. Zich beide beenen. Toen waggekde ze naar een vijver onder het roepen va : Kwaak, Kwaak, Wat een lawaai, Wat een lawaai !
De vogel zonder naam zocht een muizengat op, kroop er in, en riep toen met zijn fijne doordringende stem : « Koning ben ik, koning ben ik ! »
On middeljik vlogen allen naar het gat. Denk je, dat jou schelmstreken laten gelden ? Klein kereltje ? We zullen je wel anders leeren !
Ze besloten hem in het muizengat gevangen te houden en den hongerdood te laten sterven.
De vil, die toch nilts te doen had, werd als schildwacht bij het gat gezet, en op boodstraf werd hem verboden den schelm te laten ont snappen. – De avond viel en de vogels door en door moe van't vliegen, gingen met vrouw en kind naar bed. De uil bleef alleenbij het muizengat achter en staarde met zijn groote oogen onafgewend in de oepning.
'T was nacht... Deuil was ook moe geworden en dacht : – Een oog kanik best toe doen het andere kan de wacht houden en op den kleined booswicht passen zoo gedacht, zoo gedann.
Een oog dicht, het andere stiif op het gat gericht.
Daar kwam het ventje eensklaps voor het gat en keek voorzichtig uit maar de uil zag hem wel en aan wed sluipen was niette denken. Weer sloot de vil het eene dog en opende hey andere zoo wilde hij den heelen nacht doorgaan, Maar, toen hu na eenigen tijd het eene oog toedeed, vergat hij het andere weer open te doen, en pas waren beide oogen docht, of hij sliep in. Het kleine ventje merkte dit dadelijk, en sloop weg.
Die arme uil wat een schande en verachting had hijte verduren toen de andere vogels het merk ten. Sedert dien tijd durft hij zich niet meer bij dag laten zien. Alleen's nachts vliegt hij uit en wreekt zich dan op de muizen die door hun leelijke gateb hem in de ellende herben gebracht.
Dok de vogel zonder. Naam laat zich niet gaarne zien inde heggen en boschjes sluipt hij rond's winters vooral als er maar weinig vogels zijn, roept hij boven allen uit : koning ebn ik, koning ben ik. Daarom noemen de, anderen hem minachtend « winter koning ».
Objectifs
Les objectifs de ce livre sont :
modifier ces objectifs.